GenBronnen

maas

Swolgen lijfgewinsboek 16e eeuw


Swolgen lijfgewinsboek

 

[blz. 54 recto:]

 

der kercken van Swolgen

lijeff gewins rechten.

 

dit is den voerss erff rogg(en) onser kercken van

Swolgen lijff gewins landt. und

en woert die kerck nijet gehalden wat wij te

rechten

 

item eenen vlems een plack voer den groeten

vier brab(ants) voer den grooten acht hollantz voer

eene(n) groote(n) sesteijn kopkens voer enen grooten.

 

dat guedt gelegen bij der kercken van Swolgen

neisst Beckers  is erff tijnss guet deser onser

kercken. und gilt onser kerck een moerken jarlix.

 

Meriken Vocken [erboven geschreven: Fucken], Immelken hoir dochter hebben aen-

der handt te lijffgewin, negen mergen landtz; halden

se vand(en) kercken van Swolgen en(de) vander heerlicheit

van Broichusen; gelden der kercken jaers daer van

een malder rogg(en), und der heerlicheit va(n) Broichusen

seven brab(ants) tijnss t jars. und als dit landt gewins

noot hefft, dat sal die kerck en(de) heerlicheit gelijck

deijlen dat gewinn. en(de) om dit vurss mal(der) rogg(en) moet

die kerck va(n) Swolge(n) jouffer Beelen van Broichusen

und hoer Arndt hoer broeders gehoechgemiss halden

alss vuergeschreve(n) is, daer die gehoechgemissen geschre-

ven staen.

 

[blz. 54 verso:]

 

Henrick Raidtmeker, Beertgen Immelkens dochter

behandt in dese negen mergen landts voer tot lijffge-

wins rechten, in behoeff der rechter erven. item

dit hefft Bertgen Henrick Raijmekers nijcht nu ander

handt.

 

ite(m)

Peter Thoniss soen van Megen, und Thonis Peters sij(n)

gehandt tho lijffgewins, tsamen aen huijss en(de) kamp

als dat tsamen gelegen is, en(de) aen dat hoeffken bijder

Beijxbone(n), gelden daer aff enen halven vlemss. dit [....]

vurss erff hebben nu aender handt Stijn Gerit Tho-

nis huisfr(ouw), en(de) Peter hoer beijder soen tot lijff

gewin.

 

onse kerck van Swolgen hefft, in Welreloij eenen

weerdt tot erff tijnss.

 

gilt onse kerck van Swolgen een spint rogg(en), dat

leit sijne(n) kamp, daer Derick van Megen

 

item Zeger van Schelberch hefft in der eere Godts

der kercken van Swolgen gegeven een halff mald[er]

rogg(en); dat hefft hij gelacht in zijn erff inden Lege[r]

 

[blz. 55 recto:]

 

item Gerit Koenkens soen, va(n) sijnre misten stat [=mestvaalt] en(de) van-

der schueren, daer staen twee stijlen opter straten waren

drij Hollants tijnss.

 

item die selffste Gerit van Rijken wijel acker vijf Hol-

lants thijns, en(de) een kopken.

 

item drie selve Gerit van enen kamp voer op megen

summer velde(n) enen brab(ants). und als dese(n) voerss kamp

gewins noot hefft, dat gewin sal die kerck va(n) Swolgen

halft hebben, und die ander helfft die Donck.

 

item Lijsbeth Koenen dochter, und hoer man Claes va(n) den

Oesterbruggen VIII brab(ants) tijnss, in gewin der kercken.

 

item Willem vander Kulen, und Sije sijn huijsfr(ow)

vander Kulen sess brab(ants) tinss, in gewin der Donck.

dese selve van hoirre(n) schuerstat ene(n) halven Vlemss,

met dobbelen tinss salmen dit winnen. item dese

selve van eenre kulen in hoeren haeven, X Vlems.

 

item Derick und Jan van Schelberch gebrueders

gelden onser kercken, vijft brab(ants) tijnss, van ene(n) stuck

lantz gelegen inde(n) kamp inde Rijstelberghe(n). mer

die kerck en hefft daer gheen gewin aen.

Maess hevet gepacht voer een lijfpacht thegen ons kerck

va(n) Swolgen inden Kerckveld drij mergen lants e(n) een

halft mal(der) rogg(en) tjaers.

 

[blz. 55 verso:]

 

Geridt va(n) Schelberch

hefft gepacht voer een erff pacht tegen onss

kerck van Swolgen inden Kerckveld seven mergen

lantz, om drij seijster rogg(en) tjaers. des hefft Jacop

metten soen van Gerit vurss vort gepacht een stuck

om eenen seijster rogg(en) tjaers, gelegen beneffen der

molen wech, dat sijn drij seijster tjaers.

 

Seger van Schelberch hefft twee mergen lantz van

Vlecken te lijfgewin, gilt Vlecke jarlix daer va(n)

twee su(m)mern rogg(en). dit en sleet der kercken nijet

aen.

 

Jan vanden Kerchoff, en(de) sijn broeder Jacop en(de) Ge-

rit sijn oemss Gerit vier mergen lants heltmen th[ijns]

lijffgewin van Vlecke, geldende Vlecke daer van

t jars twee su(m)mern rogg(en). und Vleck hefft dese

sess mergen lantz vanden Snackerden tot Wesel tho

lijfgewijn, ende Vlecke hefft van dese voirss sess

mergen lamts gegheven unser kerck van Swolgen

vier su(m)mern rogg(en) jarlix. en(de) Maes Wijllem

Schroers soen hefft dese mede aender handt, als e(n)e

kerckm(eiste)r, tho lijffgewin vanden Snackerden -

dese voirss sess merge(n), und off Maess afflijvich

wurde, so moet winne(n) die kerck na Vlecke lijff

hevet Lenss Claes soen va(n) Tienrij een handt gewon-

ne(n), gelijck Maess vurss, als kerckm(eiste)r, en(de) na Lensen

lijff vorss hefft gewonne(n) een handt als kerckmeister

Henneken de Veere.

 

[blz. 56 recto:]

 

item Henricks soen van Middelick Geridt genoempt

en(de) Trijn sijn huijsfr(ow) hebben gewonnen vijff merge(n)

landts, geheiten Krops Kamp, gelegen aen den Oester-

bossch, van onse kercke van Swolgen. en(de) gelden

daer van onser kercke vorss. twee tinss groote(n).

 

item heer Jan pastoir tho Swolgen, und Thonis

Renkens soen die alste(n), sijn gehandt een stuck

landts, liggende aenden Kortten Bossch. en(de) halden

dat tot lijffgewinn, geldende daer aff twee pont

Engels. ind dit gilt Seger den Brouwer. ende

oick gilt men uut desen landt een malder rogge(n)

als in pastoirs jargetijt geschreven steet.

item inde(n) jaer dusent vijfhondert en(de) sess en veer-

tich op Sijnt Peters en(de) Paulus dach, hefft Mijchel

die Brouwer, und Rutt zij(n) soen, dit voerss erff

aen sich. gewonne(n), als lijffgewins rechte(n)

etc

 

[blz. 56 verso:]

 

[het begin van deze inschrijving is onvolledig]

[niets geschreven] hefft drij mergen inden Venne(n) genoempt

dat [niets geschreven] [niets geschreven] aen den heer

van Broichusen, daer [niets geschreven] vurss und zijn huijsfr(ow)

woonende zijn. ende twee mergen landtz gelegen[n]

aenden Oesterbosch Varenden Tolacker geheiten

lijffgewin dem heern van Goor. und oick twee

mergen weijden in den Dungen. in dese voirss

onderpenden en is geen Erfftael gelegen voerss

dese voerss ses Horns g(u)l(den) also lang als Henrick

voerss en(de) zijn huijsvrouwe Truen dese sess Hornss

guld(en) betaelen, so sullen deze gildm(eeste)r den er-

ven laten besitten dese voerss onderpenden und

weijden.

 

Geridt Hubrechtz, und Trijn sijn huijsfr(ow) hebben gege-

ven onser kercken van Swolgen hondert Horns guld(en)

und dartich; daer van sal die kerck willigen eene(n)

priester, die vroechmiss tho lesen alle sonnendach

totten ewigen daghen thoe, op dat hooghe altaer

weert saecke dat dess nijet gegont en woirdt, so

mogen die scheepen und kerckm(eiste)rs den priester

wie hun beliefft dese miss laten lesen, oick daert

hun beliesen. dit gelt vurss hebben gebuert

Jacop van Schelberch, Jacop Thijs kerckm(eiste)rs der tijt

twee en(de) vijfftich Horns g(u)l(den). noch eene(n) man

darthijen halve Horns g(u)l(den).  dit gelt van Heijn aff

 

[blz. 57 recto:]

 

geboirt is  aenden steen gelacht doen die gebrant

wass, und dat ander luiden geboirt, is aen die

groote clock gelacht, doen die gegoten waert.

 

item Wijn opgen Hellingk, und Henrisken zijn

huijsfrow hebben berenth und gemaeckt een misse [berent = verhypothekeerd]

gedaen tho werden eewelicken inder weecken eens

des manendachs inder kercken tho Swolgen, op

een altaer daer dat den kerckm(eiste)rn der kercke(n) va(n)

Swolgen beliefft, all geordineert und gegeven ne-

gentich Horns gulde(n) bescheijen, und noch eens twin-

tich Horns g(u)l(den) hier thoe bewiesen, daer die kerck-

meistern voerss dese vorss twintich g(u)l(den) bueren sulle(n),

nae inhalt eener cedelen, die de kerckm(eiste)rs weete(n)

dat die so(m)ma tho samen sijn zal hondert Hornss

guld(en) oft bescheijden weerde daer voer. weert oick

saecke dat die miss nijet genoeg berenth en

weer, met desen geldt vurss, sullen die kerckm(eiste)rn

voerss also veel nemen van twee malder rogg(en)

die gemaeckt zijn tot hoer jargetijt op Sijnte Bar-

baren dach gehalden te werden, dat die misse

redelicken geloont woerdt, und dat jargetijt oick

gehalden woirdt, als daer geschreven steet. dese

twee malder rogg(en) sijn gelegen in all dat guedt

alst is nu geleghen, genoempt den Helling to Wan-

ssum, neest den pacht die nu inder tijt inden

 

[blz. 57 verso:]

 

goede gelegen is. dese twee malder rogg(en) hefft

Henrisken vanden Hellinck voerss overgegeven onser

kercken va(n) Swolgen, tot alsulcken dienst vurss

in tegenwordicheit hoer twee gebruederen Jacop

van Beijenbrugg(en), Lenardt Heijnen, in tegenwor-

dicheijt, Wijllem Kocx, Thijs vanden Staij tho

Wanssum, indt gericht. dese so(m)ma iss gantz und

geheel wael betaelt.

 

[niets geschreven] van Schelberch tsamen gebruedern und

gesusteren, hebben onser kercken van Swolge(n) gege-

ven vier malder roggen erfflick tot ener missen

alle saterdach gedaen tho werden vanden pastor

off van sijnen substitut opten hoghen altaer

voer hoer zielen en(de) hoeren aldern zielen. und

waer men desen pacht bueren sal, steet daer

wael beschreven in hoeren jargetijt des sater-

daechs voer Sijnt Dionijss martelaer.

 

[blz. 58 recto:]

 

donderdaechs op onsen hoghen altair misse

Jan van Schelberch und Katrijn sijn huijsfr(ow) hebben

gegeven erffelick vier malder rogg(en) erff..... te

bueren op Sijnt Andries dach te Swolgen, uutter

een stuck erff geheiten den Dunge(n) ackers kamp

und ligget voer thijen mergen inden heerlicheit

van Meerlo den gienen die dese(n) onse(n) kerck van Swol-

gen bedient, alle(n) weecken des donderdaechs misse

doen, und des sondaechs gehoechgemiss halden. item

dese voirss rogge(n) iss verlacht gewest op ander onder-

penden. und want die schepen(en) en(de) kerck(meiste)rs dess

nijet wael to frieden en waren, hebben sij aen hoer ierste

onderpandt sich gehalden. ende op wat onderpanden

desen vurss rogge gelacht is, mach men inden alde(n)

boeck vinden.

 

Reijnier van Schelberch, hefft in onser kercken tho Swol-

gen Onser Liever Vrouwen, Sijnt Annen, Sijnt Thonis

gild tsamen. drijendertich current(en) guld(en) gege-

ven. und weert saecke dat dese vurss gilden nijet

gehalden en woird, so sullen die kerckm(eiste)rs va(n) Swol-

gen dese voerss drijendertich g(u)l(den) bueren vander

gilden, en(de) laten dair negen weecken des goens-

dachs miss doen met desen voirss geldt voer hem

en(de) zijn vorss huijsfr(ow), und hoeren beijder alderen

zielen.

 

[blz. 58 verso:]

 

item .... vanden Venne, und Met sijn huijsfr(ow)

hebben gegheven wettelick en(de) doen sij des wael

d.ch..ch waeren tho Swolgen, tot eenre missen

der gilden Onser Lieven Vrouwen Sijnt Annen, Sij[nt]

Anthonis, sess Horns g(ulden) des sonnendachs gedaen

te werden met der hochmissen. welck misse die

gildem(eeste)rs der gilden voerss laten doen eendrechtich

eenen goeden eerbaren priester en(de) op wat altaer

hun dess genueght. weert saecke dat dese voerss

gild een eigen altair kregen, mogen sij dat al-

taer laten fundieren op dese vurss sess Horns g(u)l(den)

waer oick saecke dat dese voirss gildm(eiste)rs dese mi[sse]

nijet en muchten laten doen ene(n) priester dijt hu[n]

beliefft in onse kerck tho Swolgen, so mogen sij

dese sex Horns g(u)l(den) die vurss gildm(eiste)rs

 

[blz. 59 recto:]

 

Jacop Thijs und Grijet sijn huijsfr(ow) gelden der kerc-

ken van Swolgen sessenhalven seister rogg(en uut

drij mergen landtz, geheiten dat Donderbijss en li[ggend op] dat

Loe, schietende mit den enen eijnde op den ....scher

bossch, met den anderen eijnd op Gerit Huberts landt

daer voer moet die kerck dese drij mergen halden

tho lijffgewin aen twee handen den heer van Rijn-

gelberch.

 

Bestgen Geritz soen van Middelick, und Lijbeth

sijn huijsfr(ow) gelden onser kercken to Swolgen een halff

malder rogg(en), uut sijnen landt. dat hij aende(n) Leger

heefft van zijnen vader behalden. dit vurss hefft Ge-

rit  van Middelick selver gegolden int jaer ons hee-

ren dusent vijffhondert, und twee en veertich hevet

Bestgen sijne(n) soen dit landt overgegheven, sal daero(m)

Bestgen dit halff malder roggen betaelen, als voerss.

 

Claes Bestgens soen Metgen sijn huijsfr(ow) hebben dat

halff malder rogg(en), welck to voeren lach int alinge(n) [aling = geheel]

goet, welcke goet een deel gekofft hefft Geridt

van Middelick, und nu Claes gelacht hefft in om-

trent vijff morgen erff lantz und weij landt.

 

Gijlken en(de) Thijs Kosters, und Wijnken hoeren soen

die hebben anderhalve(n) mergen landtz opgen Loe

en(de) halden dat tot erff tinss rechten, en(de) gelden onsen

kercken daer van eenen brab(ants) tinss iarlix. dat

hefft aender handt Wijnken hoer soen.

 

[blz. 59 verso:]

 

noch hebben Gijlken en(de) Thonis ene(n) merge(n) lantz

achter dat Loijcken ende halden dat tot erff

[tijnss]  onser kercken. in gelden onser kercken ene(n)

brab(ants) tinss jarlix. dit hefft aender handt Wijn-

ken vurss

 

noch hebben Gijlken en(de) Wijnken voerss een stuck

lantz ontrent twee mergen, geheiten dat Kluitg[en]

en(de) halden dat van onser kercken tot erff tinss

en(de) gelden onser kercken daer jarlix van een ne-

genmenk(en). dit hefft ander handt Wijnken hoer

soen.

 

noch hebben Gijlen en(de) Wijnken anderhalve mer-

gen landts, geheiten den Rijaker. noch twee mer-

gen lantz een vierdel min dan twe merge(n), tot erff

tinss rechten

 

noch hebben Thonis und Gijlken een stuck landts

bij der kercken, geheiten Neijssen kamp, omtrent

twee mergen, en(de) haldent der kercken tot erfftinss

rechten jarlix een negenmenk(en). dit hefft aender

handt Thonis vurss.

 

[blz. 60 recto:]

[bovenkant blad beschadigd, vlekken en gaten]

 

item Wijllem Maess, Geertgen zij(n) huijsfr(ow) hebben

een stuck landt in dat kerck[velt] gelegen om-

trent anderhalven mergen groot gelegen [aender] een

re sijden neffen Arnt Jacops, waer v[an] onser

kercken va(n) Swolgen gelden ene(n) hollantz tijnss

 

noch die selve hebben een stuck landts tussen den

[eerste deel zin niets geschreven] en(de) gelden onser

kercken van Swolgen enen Hollants tinss daer va(n)

die anderhalven mergen

 

noch anderhaluen mergen geheiten den Witte Acker

en(de) gelden onser kercken van Swolgen ene(n) Hollantz

tinss, en(de) is erff tinss onser kercken van Swol-

gen.

 

noch dieselve Wijllem Maess, und Geertgen zij(n)

huijsfr(ow) hebben een stuck landts inden kerck velt

tho erff tinss onser kercken omtrent vijff veerdel

gelden. daer uutt onser kercken een Hollantz tijnss jar-

lix. en(de) dat schut mitten eenen eijnd opten wech daer

die van Tijenraij te kercken gaen, dat ander eijnd

schut op nae den Heijberch.

 

[blz. 60 verso:]

[blad beschadigd, vlekken en gaten]

 

capel Onser Lieuen Vrouwen to Tienraij

 

Hijl [Mae]ss hefft gegheven der kercken Onser Lie-

ver [Vrou]wen tho Tijenraidt, een malder rogg(en)

dat ...... Peter Teuss offte zijn eruen tho

Tij[enra]edt.

 

heer Jan vander Smijssen pastoor tot Swolgen hefft

gegeven tot vollesten datmen over alle onser [volle(e)st = volkomenheid]

 

Seger van Schelberch Lenardt soen en(de) Stijn sijn

huijsfr(ow) hefft gemaeckt een quartt wijns tho bren-

gen opten Paessch avondt tho Swolgen inde kerck

und dit gilt nu Seger van Schelberch und Trijn

zij(n) huijsfrow. dit vurss leit inden Hoff inden Leger.

 

[blz. 61 recto:]

[blad met wat beschadigingen]

 

Jacop Greenen gilt onser kercken [gat] Swolgen jarlix

een halff pont wass. uutter [gat] ..kool [gat] .... erff

gelegen beneffen Derick Grijten landt

 

op Sijnt Martens avont tho spinden

Heijll Maes hefft gegeven den aermen tho Swol-

gen te spinden op Sijnt Martens avondt, als hoer

jargetijt is, een erff malder roggen. dat welck

gilt Wijllem van Culen, uut sijn nije erff dat

Hillen was. en(de) desen rogg(en) sullen die kerckm(eister)s

den aermen, die des t beste van nooden hebben geven

dit vurss gilt nu Reijner Heens baij soen und sijn

huijsfr(ow) uutter all hoer erff dat sij inden Raedtschen

bossch hebben.

 

Schelberch Jannes soen hefft gegeven

in die kerck van Swolgen alle daech

 

[blz. 61 verso:]

[blad met beschadigingen, van bovenste inschrijving alleen fragmenten leesbaar]

 

[beschadiging] und Heilts [onleesbaar]

............e(n) een pa.... aen die r ...... ns

........ is een kuel ende gelden daer aff

jar[lix] ..... brabantz tinss en(de) een quartt wijns

op ..... rs avondt. dit hefft aender handt Heillen

h [beschadiging] huijsfr(ow) gewest en(de) Gerit Huberts wess tot

sijn .... penningen toe.

 

Jan Segers soen van Schelberch, en(de) Elsken zijn

huijsfr(ow) halden aender kercken tot erff tinss

hoer schuerstat, die eensdeels van hoere misse staet,

gelden onser kercken daer aff des jaers opte(n) kerst-

auondt een mingelen wijns. und dit vurss on-

derpandt nije erff en(de) geleg(en) bij der kerken.

dit vurss gilt nu Reijnerk(en) in die Leger und Ae-

lidt zijn huijsfr(ow).

 

wijn opten Paesch avondt

tho Sevenhem ligt enen mergen lants, ende gilt

opten Paesch avondt der Kercken van Swolgen

een quaert wijns.

 

[blz. 62 recto:]

[bovenkant blad zwaar beschadigd, een deel is verdwenen]

 

ho [deel blad verdwenen]

onser [deel blad verdwenen]

roggen .......de .............. vlemss ........ers ......[rechter deel blad verdwenen]

gelegen in dat Smalenbroeck dat onde.... [rechter deel blad verdwenen]

.... mergen landts, und schutt mitten een[en] ... [rechter deel verdwenen]

schuer, dat ander eijnd schut opten wech .. [rechter blad deel verdwenen]

genssum geet. dit mogen sijn eruen borg.... [rechter blad deel verdwenen]

met negen en(de) twintich rijder guld(en)off die ... [rechter deel verdwenen]

veerde daer ...... tijt der betalinge(n) ofte ..... twin-

tich st(uijver) voer [een(en) rijd]er gulden. actum int jar ons hee-

ren dusent [vijffhond]ert, vier en vijftich. op Sijnt

auondt.

 

item Henrick soen van Middelick Gerit und Trijn sijn

huijsfr(ow), hebben gewonnen vijff mergen lants, geheite(n)

den Krops Kamp. gelegen aen den Oesterbossch van onser

kercken van Swolgen, ende gelden daer van onser

kercke(n) va(n) Swolg(en) voerss twee tijnss grooten.

 

noch is aen Henrix dochter va(n) Middelick nae inhalt

hoere hijlix zelen; op dat nijet en verstorfft und aen

die rechte eruen blijfft, beheltelick den alderen hoers

goeden rechten. actum an(no) een en(de) vijftich op dese

heiligen sacrament auondt of dach.

 

int jaer ons heeren vijfthien hondert, en(de) negen en(de)

vijftich, so iss Geridt van Middelick Jennekens man

behandt aen een stuck erffs geheeten den Krops Kamp

tot lijffgewins rechten . op dat nijet en verstorfft

en(de) bij den rechten erven blijfft.

 

[blz. 62 verso:]

[boven- en linkerkant blad zwaar beschadigd, een deel is verdwenen]

 

........................... und Heilts ........................

......................die ............. cken

............................................... wee

......................................... aen der hand

jar ............................ te erff tijnss rech-

ten .............. nsz guet en(de) gilt onser

h..... ...................hollantz tijnss

 

noch gefft dese Jenneken vurss aender handt een

mergen landts in dat kerckvelt. en(de) schut mitten

eenen eijnd op die Rijserbens stege en(de) iss erff

tijnss guet onser kerck(en) en(de) gilt jarlix onser

kercken een alt moerken.