GenBronnen

maas

Sevenum glossarium op inventaris 7 schepenbank 1563-1607


Schepenbank Sevenum 1562-1607

Physieke bron: RHCL Maastricht 01.046B - Sevenum inv. 7

Digitale bron: GenBronnen - afbeeldingen, transcripties, namen index en glossarium.

 

Glossarium:

 

Aandingen: eis instellen bij een overheid tot een gerechtelijke handeling.

 

Aliëneren: vervreemding waar iets werd overgedragen of verkocht zonder toestemming.

 

Arrest: beslaglegging (op goederen) of hechtenis (van personen).

 

Attestatie: openbare verklaring.

 

Banck: rechtbank, schepenbank (zie ook daar); de plaats waar recht werd gesproken.

 

Brueck: een boete/afdracht aan de plaatselijke heer die daarmee genot heeft van een rechtshandeling, waarmee een overtreding

      werd bestraft; bruick is een gerechtigheid om nut te trecken van een zaak.

 

Clerniss (claernisse): verduidelijking.

 

Conde: eene betrouwbare in rechte afgelegde verklaring, getuigenis.

 

Consort: metgezel, partner.

 

Cum suis: met de zijnen.

 

Geding(e): rechtsstrijd

 

Gerichtsbode: een bode in dienst van het gerecht, een deurwaarder; ook wel secretaris van de schepenbank.

 

Gesworene/gezworene: een raadsman die na voordracht van schepenen, werd benoemd door de landsheer om de schepenbank te onder-

      steunen maar ook personen, die als vertegenwoordigers voor de geheele gemeenschap optreden, en als zodanig beëedigd worden.

 

Hoefslach: de verplichting voor een boer om een gedeelte van een dijk of in dit geval een brug te onderhouden.

 

Inheemse konden: een verklaring (conde) van binnen het rechtsgebied van de banck.

 

Kommer slaan: beslag leggen op goederen of onroerend goed van een persoon.

 

Kondtschap: getuigenis of verklaring voor het gerecht door betreffende personen.

 

Landscholtis: regionale functionaris belast met bestuurlijke en gerechtelijke zaken, om de orde te handhaven, was regionale hoofd van justitie.

 

Magescheid: verdeling van goederen, boedelscheiding.

 

Min een penning: aanvankelijk ontstaan vanwege bijgeloof, wat later normaal in gebruik bleef bij geëiste bedragen gedurende rechtszaken

      16e-17e eeuw [zie bijvoorbeeld Sevenum schepenbank bij GenBronnen].

 

Personaat: de waardigheid of het ambt van persoon, d. i. van degene die het beneficie van een pastoorschap bezit, dat hij niet zelf behoeft

      waar te nemen, maar aan een ander kan opdragen; is een soort erebaantje waar je ook nog inkomsten uit haalt.

 

Renunciëren: afstand doen van rechten.

 

Schepen: een persoon – benoemd meestal voor het leven – belast met rechtspraak, meestal gemonopoliseerd d.w.z. door machtige families.

 

Schepenbank: rechterlijke apparaat met tal van bestuurlijken taken om geschillen d.m.v. vonnissen en/of adviezen op te lossen, maar ook aan-

       gaande gemeente beleid.

 

Scholtis of schout: plaatselijke ambtenaar belast met bestuurlijke en gerechtelijke zaken, om de orde te handhaven, was lokale hoofd van justitie

       d.i. schepenbank.

 

Stoelbroeder: ambtgenoot

 

Tienden: het recht op een-tiende deel van de opbrengst van landerijen en vee.

 

Uitheemse konden (ook uitheemse kondtschap): een verklaring (conde) van buiten het rechtsgebied van de banck.

 

Veranteringe (ook vrijpleiten of rechtvaardigen): verantwoording.

 

Voetzetting (ook wel pandkering): verzet tegen een opgelegd beslag.